Terug naar overzicht

Maatregelen tegen motorclubs schenden fundamentele rechten


Burgemeester Noordanus van Tilburg heeft onlangs besloten ferm op te treden tegen de zichtbare aanwezigheid van motorclubs in het uitgaansgebied van de stad. Met ingang van 1 mei  geldt in het uitgaansgebied voor de duur van twee maanden een samenscholingsverbod op donderdagen, vrijdagen en zaterdagen van tien uur ’s avonds tot zes uur ’s ochtends en er is een zogenaamd ‘full colour-verbod’ afgekondigd: een verbod op het dragen van kleding, met name leren jacks, die duiden op het lidmaatschap van een motorclub.

Dat de burgemeester de maatschappelijke roep om op te treden tegen motorclubs beantwoordt, is begrijpelijk. Een flink deel van de leden van die clubs kan in verband worden gebracht met zaken als illegaal wapenbezit, drugshandel en geweldpleging. Maar bij het vaststellen van de aangekondigde maatregelen moet de burgemeester zich natuurlijk wel aan de regels houden. Hoe zit dat met de beide genoemde verboden?

Het samenscholingsverbod houdt in dat het van 1 mei tot 1 juli 2014 in een aangewezen gebied verboden is deel te nemen aan een verzameling van meer dan drie personen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat deze verzameling een bedreiging van de openbare orde met zich brengt. Daarin worden de motorclubs niet genoemd; het verbod is heel algemeen geformuleerd. Nu bevindt zich in het aangewezen gebied ook popcentrum 013, waar regelmatig heavy metal-concerten plaatsvinden. De menigte die zich daar verzamelt draagt gewoonlijk zwarte leren kleding en maakt op toevallige passanten soms een gevaarlijke indruk. Is dat een voldoende reden om daar het samenscholingsverbod toe te passen? De ruime formulering van het samenscholingsverbod is staatsrechtelijk in elk geval problematisch. Een inbreuk op een vrijheidsrecht als het verenigingsrecht of het recht in de publieke ruimte bijeen te komen (het recht tot vergadering), moet volgens het toepasselijke verdragsrecht proportioneel zijn. Met andere woorden: doel en middel moeten in een redelijke verhouding tot elkaar staan. Gezien de ruime strekking van het verbod, lijkt mij moeilijk vol te houden dat er geen minder ingrijpend middel denkbaar zou zijn om leden van motorclubs aan te pakken.

Het verbod op het dragen van motorjacks vraagt enige nadere uitleg. Eigenlijk is er namelijk nog helemaal geen verbod. Het kostte enige moeite om te achterhalen hoe de zaak precies in elkaar zit, maar de burgemeester heeft met de leiders van de motorclubs afgesproken dat zij hun leden zullen vragen zich vanaf 1 mei niet meer in clubkleding in het uitgaansgebied van Tilburg te begeven. Indien zij dat wel doen, dan zal de burgemeester hierop reageren door een van zijn bevoegdheden uit de Gemeentewet in te zetten.

Een bevel om de jas uit te trekken, of om het centrum van de stad met jas en al te verlaten – vooralsnog is onduidelijk wat precies de bedoeling is – moet volgens de Gemeentewet door de burgemeester zelf worden gegeven. De politie mag dat niet op eigen houtje doen, en, opnieuw volgens de Gemeentewet, zelfs niet op basis van een machtiging door de burgemeester. Met andere woorden, de politie kan niet zonder een besluit van de burgemeester beslissen dat iemand zijn kleren moet uittrekken. En het is zelfs maar de vraag of de burgemeester dat wel kan. Een verbod voor leden van een vereniging om de clubkleding te dragen, die juist de identiteit van die vereniging gestalte geeft, is een inbreuk op de verenigingsvrijheid die is neergelegd in artikel 8 van onze Grondwet – zelfs wanneer dat verbod naar tijd en plaats is begrensd. Volgens het systeem van onze Grondwet is voor beperking van grondrechten steeds een precieze toedeling van een beperkingsbevoegdheid nodig. De bepaling die de burgemeester wil gebruiken is een heel algemene bepaling, die in dat licht niet voldoet.

Wanneer het verbod alleen een afspraak is met enkele motorclubs, mag ieder ander overigens wel met een motorjack naar Tilburg. Sterker nog: alle leden van die clubs zouden per direct hun lidmaatschap kunnen opzeggen en mogen dan allemaal – in groepjes van hoogstens drie: er geldt immers een samenscholingsverbod – met hun jas aan naar Tilburg. Dat lijkt mij ook niet de bedoeling van de maatregel.

Het zijn natuurlijk niet de motorjacks die het werkelijke probleem vormen, maar de mensen die ze in verenigingsverband dragen. Zoals ik al aangaf is het begrijpelijk dat de burgemeester zoekt naar wegen om hen uit het Tilburgse uitgaansleven te weren. Het probleem waarmee hij kampt is dat de instrumenten die hij tot zijn beschikking heeft niet erg geschikt zijn. De criminele activiteiten van veel van de motorclubleden kunnen alleen effectief worden aangepakt met strafrechtelijke instrumenten, waarover de burgemeester niet beschikt. Pogingen om hun aanwezigheid en zichtbaarheid te beperken met bestuurlijke maatregelen, lopen kans te verzanden in juridisch geharrewar over bevoegdheden en fundamentele vragen over schending van grondrechten. Vanuit politiek en bestuurlijk oogpunt is dat waarschijnlijk hinderlijk; vanuit staatsrechtelijk oogpunt gaat het echter om fundamentele garanties en vrijheden voor iedere burger, ongeacht welke jas die draagt.

Dit artikel verscheen 03-05-2014 in het Brabants Dagblad.

Over de auteurs

Gert-Jan Leenknegt

Gert-Jan Leenknegt is universitair hoofdocent staats- en bestuursrecht aan Tilburg University.

Reacties

Andere blogs van Gert-Jan Leenknegt
Bijzondere juristen
P.J. Oud: constitutioneel denker én doener
De zaak-Gündoğan: een staatsrechtelijk rommeltje
Het nóg vrijere mandaat van zetelrover/afsplitser Nilüfer Gündoğan