Terug naar overzicht

Het recht om te reizen


Mare nostrum, onze zee. Zo heette de Italiaanse missie, ingesteld in 2013 na de grote ramp bij Lampedusa, om actief op de Middellandse Zee te surveilleren, zodat bootvluchtelingen in nood tijdig gered konden worden. Maar naar wie verwijst ‘nostrum’ (onze) precies? Naar de Italianen? Naar de EU-lidstaten of alleen de landen rondom de Middellandse Zee? Of verwijst ‘nostrum’ naar een bredere morele verantwoordelijkheid? We mogen niemand laten verdrinken, daarom is de zee van ons allemaal.

Ooit werd de Middellandse Zee geheel omringd door het Romeinse rijk. De apostel Paulus reisde intensief over de Middellandse Zee om het christendom te verspreiden en werd daarbij niet gehinderd door politieke grenzen. Dus toen Paulus na een schipbreuk aanspoelde op Malta, werd hij niet naar een kamp gebracht, omdat hij een andere staat, een andere jurisdictie had bereikt.

Vorig jaar sprak Ernst Hirsch Ballin in de Eerste Kamer over de mogelijkheid van een grondwet voor Lampedusa, tijdens het evenement ‘Constitutionele Vernieuwing en de Rechtsstaat van de Toekomst’. Met deze fictieve grondwet van Lampedusa gaf de oud-minister een aanzet om na te denken over de vluchtelingenproblematiek op de Middellandse Zee. Hoe kan constitutioneel denken een bijdrage leveren aan dit vraagstuk?

Hirsch Ballin gaf zelf geen concrete invulling aan een grondwet van Lampedusa, hoewel hij benadrukte dat we mensen niet mogen laten verdrinken. Als ik één punt zou mogen inbrengen, kom ik uit op een kosmopolitisch ideaal van Immanuel Kant, namelijk het recht om te reizen, het recht om je land te verlaten en in een ander land een beroep te doen op de gastvrijheid van vreemden. Deze beslissing moet ieder mens in vrijheid kunnen nemen.

Is er zoiets als een recht om te reizen? De Duitse filosoof Immanuel Kant vond van wel. In zijn essay Zum Ewigen Frieden (1795) pleit hij voor een algemeen bezoekrecht van mensen. Elk mens op aarde heeft het recht om zijn koffers te pakken en naar een ander land te reizen. Maar daar zijn wel voorwaarden aan verbonden. Landen mogen vreemdelingen ook weigeren. Er is dus geen gastrecht, geen recht op een definitief verblijf. Ook moeten vreemdelingen zich in principe voegen naar de wetten en gebruiken van de landen van aankomst[1].

Dit klinkt vanzelfsprekend, en het recht om asiel te zoeken is in 1948 verankerd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Toch wordt er steeds vaker aan gemorreld. Onlangs stelde de VVD voor om de Europese buitengrenzen te sluiten voor vluchtelingen. Steeds vaker wordt de nadruk gelegd op opvang in de regio, wat op zichzelf geen verkeerde zaak is, zolang het maar niet de enige optie is voor vluchtelingen.

Voor de vele vluchtelingen uit Afrika en het Midden-Oosten zijn er nauwelijks legale manieren om in Europa te komen. Veilige routes over land zijn afgesloten, zodat een reis over zee als levensgevaarlijke laatste mogelijkheid overblijft. Is het recht om te reizen, het recht om elders asiel aan te vragen, wel reëel als zoveel vluchtelingen hun reis met de dood moeten bekopen? Bestaat dit recht wel als veilige routes worden afgesneden en alleen de levensgevaarlijke overblijven? Deze discussie speelt niet alleen in Europa, maar ook in de Verenigde Staten. Door de strenge grensbewaking bij de stedelijke gebieden tussen Mexico en de Verenigde Staten worden migranten door mensensmokkelaars, zogenaamde ‘coyotes’, de Sonorawoestijn in Arizona ingestuurd. Vanaf 1999 zijn er meer dan tweeduizend migranten in die woestijn omgekomen, veelal door uitdroging of onderkoeling.

De woestijn en de zee: deze gebieden scheiden de mensen van elkaar op aarde, schrijft Kant in het essay. Maar er zijn ook schepen en kamelen. Mensen hebben de mogelijkheid om zelfs de woestijn en de zee te doorkruisen. De aarde is bolvormig en daardoor kunnen mensen zich niet eindeloos over de aarde verspreiden. Ze moeten elkaars nabijheid dulden. Daarom hebben mensen een gemeenschappelijke aanspraak op de aarde[2].

Maar wat houdt dit precies in? Hebben mensen die ergens generaties wonen niet méér recht op dat deel van de aarde dan vreemdelingen? Hirsch Ballin betoogde in de Eerste Kamer dat een grondwet rekening dient te houden met de geografie, geschiedenis en inwoners van een bepaald gebied. Een grondwet heeft dus geen universeel bereik, is er niet voor alle mensen op aarde. Daarom is het zo lastig om de status van vreemdelingen, die in eerste instantie buiten het bereik van onze grondwet vallen, te wegen.

Er is een spanningsveld tussen het kosmopolitische ideaal dat iedereen als ‘wereldburger’ aanspraak maakt op de aarde en de realiteit dat de aarde is verdeeld in staten en volken met historische banden met een bepaald territorium. De Amerikaanse filosoof Martha Nussbaum stelde in haar essay ‘Cosmopolitism and Patriotism’ (1994) voor om het kosmopolitisme van de stoïcijnen te herwaarderen. Dat kosmopolitisme ging uit van een serie concentrische cirkels met helemaal in het midden je eigen persoon, in de twee cirkels daarbuiten de mensen die het dichtst bij je staan, je gezins- en familieleden, in de volgende cirkels de mensen in je omgeving, je stads- en landgenoten en in de buitenste cirkel de hele mensheid. Je loyaliteit ligt logischerwijs bij de mensen in de binnenste cirkels, maar dat betekent niet dat de mensen in de buitenste cirkels helemaal buiten je morele beslissingen vallen[3].

We kunnen en mogen lokale belangen zwaar laten meewegen bij de beslissing om vreemdelingen al dan niet in onze samenleving op te nemen. Als een massale toestroom van vluchtelingen een eiland als Lampedusa of andere Europese grensstreken zou ontwrichten, moeten lokale belangen prevaleren. Dan is ook een tijdelijke sluiting van de buitengrenzen niet onredelijk. Tegelijkertijd biedt het kosmopolitisme van Kant en de stoïcijnen de mogelijkheid om steeds universele waarden in het oog te houden, waaronder het recht van ieder mens om te kunnen reizen en overal asiel aan te vragen, op grond van een minimaal geformuleerd wereldburgerschap.
Overigens was Kant geen voorstander van een algemeen wereldburgerschap binnen één superstaat. Eeuwige vrede kon volgens hem het best bereikt worden door een federatie van staten, een volkenbond.

Tenslotte keer ik terug naar de Romeinen. Wie kent het grapje niet uit Monty Python’s Life of Brian? ‘Apart from the sanitation, aquaducts and the roads, what have the Romans ever done for us?’ Daar zou je nog het burgerschap aan kunnen toevoegen. De Amerikaanse historicus Amy Chua schrijft in haar boek Day of Empire. How Hyperpowers Rise to Global Dominance – And Why They Fall (2007) dat het Romeins burgerschap, dat aan eenieder kon worden verstrekt, los van zijn etniciteit en religie, een enorme aantrekkingskracht op de overwonnen volken uitoefende. Dat burgerschap bood voordelen als stemrecht en bescherming tegen arbitraire machtsuitoefening van functionarissen. Zo was de apostel Paulus een Romeins burger en kon hij zich daarop beroepen toen hij werd gearresteerd[4].
Het Recht om te Reizen

Het Europees burgerschap oefent eenzelfde aantrekkingskracht uit op mensen in Afrika en Azië. We kunnen dit burgerschap niet aan eenieder verstrekken. Wel kunnen wij mensen in ieder geval de simpele mogelijkheid bieden om zich hier te melden, door het recht om te reizen te beschouwen als een minimaal recht dat alle mensen op aarde toekomt.


[1] Immanuel Kant, Naar de Eeuwige Vrede, Boom, Amsterdam, (1795) 2012, blz. 78 en 79.
[2] Kant, a.w., blz 79.
[3] Martha Nussbaum, ‘Cosmopolitism and Patriotism’, http://bostonreview.net/martha-nussbaum-patriotism-and-cosmopolitanism, geraadpleegd op 11 mei 2015.
[4] Amy Chua, Wereldrijk voor een Dag: Over de Opkomst en Ondergang van Hypermachten, Nieuw Amsterdam Uitgevers, Amsterdam, 2009, blz 76-78.

Over de auteurs

Joost Vormeer

Joost Vormeer is literatuurwetenschapper en journalist. Daarnaast studeert hij momenteel rechten aan de Open Universiteit.

Reacties

Recente blogs
Volmachten ronselen: nieuwe regels voor een oud probleem
Promovendireeks 2023-2024
Promovendireeks #11: Mensenrechten en het sociale domein? Mogelijke spanningen tussen de Wmo 2015 en het IVESCR
Het vermeende ‘recht’ op het minister-presidentschap: de implicaties van de conventie van 1977