Terug naar overzicht

Ástráðsson: Hoe een beschonken bestuurder de rechtsstaat te hulp schoot


Elk jaar krijgt het uiteinde dat het verdient. 2020: koortsachtig, snakkend naar adem.

De ontwikkelingen buitelen over elkaar heen, en het jaar jakkert nog altijd voort. Natuurlijk is 2020 het jaar van de corona-crisis en van de Black Lives Matter-beweging. Het jaar van de beademing op de IC, een bizarre echo van de laatste woorden van George Floyd – “I can’t breathe”.

Maar er speelt zoveel meer, ook als we ons beperken tot het doorgaans relatief kalme domein van de rechtsstaat. Alleen al in de maand december besloot de Europese Commissie een nieuwe inbreukprocedure tegen Polen te starten (de vijfde inmiddels) vanwege de aantasting van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in dat land; gaf het Hof van Justitie antwoord op vragen van de Rechtbank Amsterdam, hoe om te gaan met Europese Aanhoudingsbevelen uit datzelfde Polen; bracht de Europese Unie een koppeling tot stand tussen de verdeling van financiële middelen uit de EU-begroting en de naleving van de beginselen van de rule of law, en publiceerde de Commissie een nieuwe strategie om de toepassing van het EU-Grondrechtenhandvest te versterken. O, en dan kreeg de rechtsstaat nog hulp uit onverwachte hoek. Dit kan je alleen in een koortsdroom verwachten: de ridder te paard was een automobilist die op een koude IJslandse winteravond achter het stuur werd aangetroffen – dronken en zonder rijbewijs.

Guðmundur Andri Ástráðsson is de man die, ongetwijfeld geheel buiten zijn wil om, sinds 1 december 2020 in heel Europa bekend staat om zijn bijdrage aan de rechtsstaat. Dat zal hij niet gedacht hebben toen hij in maart 2017 werd veroordeeld tot 17 maanden gevangenisstraf, en hem een levenslang rijverbod werd opgelegd.

Met de IJslandse verkeersregels valt dus niet te spotten. Maar de zaak Ástráðsson toonde ook aan dat de IJslandse rechtsorde niet in alle opzichten even solide is. In hoger beroep werd zijn strafzaak namelijk behandeld door een gloednieuw orgaan, het in 2018 opgerichte Landsréttur. En met die Landsréttur was het een en ander mis. Op zich was er een keurige procedure vastgesteld voor de selectie van de rechters die zitting zouden nemen in het nieuwe gerecht. Maar de minister van Justitie week, zonder duidelijke redenen, af van de voordracht: ze schrapte eigenhandig vier van de 15 voorgedragen kandidaten en verving hen door vier personen die op de reservelijst hadden gestaan. Toen de aldus herziene lijst aan het parlement werd voorgelegd, hield ook dit orgaan zich niet aan de spelregels. Er werd niet over iedere voorgedragen kandidaat afzonderlijk gestemd, zoals tevoren was overeengekomen; in plaats daarvan werd de gehele voordracht in één keer in stemming gebracht. De voordracht werd overgenomen met 31 tegen 30 stemmen: een precieze afspiegeling van de stemverhoudingen tussen coalitie en oppositie in het parlement. Vervolgens bekrachtigde de president van IJsland de benoeming en kon het Landsréttur aan de slag.

En zo kon het gebeuren dat Guðmundur Andri Ástráðsson in januari 2018 te horen kreeg dat hij moest verschijnen voor een kamer van het Landsréttur waarin ook rechter A.E. zat – een rechter die niet op de oorspronkelijke voordracht had gestaan, maar dankzij de tussenkomst van de minister alsnog was voorgedragen en benoemd. Ástráðsson bracht tevergeefs naar voren dat A.E. in strijd met de wet was benoemd. Zijn veroordeling bleef in stand.

Prompt legde Ástráðsson de hele situatie voor aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Zijn stelling was dat hij was berecht door een gerecht dat, in strijd met artikel 6 EVRM, niet “bij de wet is ingesteld”. En zo kreeg zijn zaak een belang dat de vervolging van een weliswaar ernstige, maar toch ook alledaagse verkeersovertreding verre oversteeg. En dat niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, omdat de klacht een bommetje plaatste onder het nieuwe Landsréttur. Natuurlijk: mocht het EHRM inderdaad een schending van artikel 6 EVRM constateren, dan zou dat onmiddellijk de vraag oproepen wat dat zou betekenen voor ándere zaken die inmiddels door hetzelfde gerecht waren behandeld. De gevolgen voor de rechtszekerheid, en voor het aanzien van de rechtspleging, zijn evident. Maar dat zou, met alle respect, alleen maar een IJslands probleem zijn. In het dunst bevolkte land van Europa zullen nu toch ook weer niet héél veel hoger beroepszaken spelen.

Het zijn juist de ontwikkelingen in Polen die de zaak Ástráðsson zo spannend maken. Juist in Polen is nu al jaren, doelbewust en openlijk, sprake vérgaande politieke bemoeienis met de rechterlijke macht. De machtsovername van het Constitutionele Hof en van de raad voor de rechtspraak, de vervoegde pensionering van rechters, het nieuwe tuchtrecht voor rechters, de vrije hand die de minister van justitie had bij de vervanging van de presidenten van de gerechten… de lijst is lang en welbekend. Tot nu toe is het vooral de Europese Unie geweest die heeft getracht Polen nog enigszins in het gareel te houden. Van het Straatsburgse Hof is niets vernomen, op enkele persberichten na. Het EHRM kan ook pas in actie komen als het klachten krijgt voorgelegd, en daarvoor moeten de klagers eerst de nationale rechtsmiddelen uitputten. Zoiets kost tijd, en vooralsnog staat Straatsburg dus aan de zijlijn te kijken.

Maar nu is er dan het arrest in de zaak Ástráðsson t. IJsland. Op 1 december 2020 oordeelde de Grote Kamer van het Hof dat zich inderdaad een schending van artikel 6 EVRM had voorgedaan. Het uitvoerige arrest is natuurlijk voer voor annotatoren, maar de essentie is heel eenvoudig. Er is in IJsland sprake geweest van een serie klaarblijkelijke schendingen, zowel door de minister als door het parlement, van een regel die tot doel had de politieke beïnvloeding op de benoeming van rechters tot een minimum te beperken. Deze tekortkomingen zijn niet rechtgezet door de IJslandse rechter. Dat Ástráðsson zelf geen aantoonbaar nadeel heeft ondervonden, doet niet ter zake. Datzelfde geldt voor het feit dat de IJslandse rechter zelf geen onoverkomelijke problemen zag in de onrechtmatige samenstelling van het Landsréttur. Dat maakt het voor het EHRM alleen maar erger: de nationale rechter liet het afweten bij het beschermen van de ‘checks and balances’ die inherent zijn aan de scheiding van staatsmachten en de rechtsstaat. Tegelijkertijd heeft het Hof ook oog voor de rechtszekerheid. De uitspraken van het Landsréttur die inmiddels in gezag van gewijsde zijn gegaan, hoeven niet te worden heropend.

De unanieme uitspraak is glashelder: geen gerommel met de rechtsstaat. Dat is dezer dagen geen overbodige luxe, en de uitspraak is dan ook onmiddellijk aangemerkt als een nagel aan de doodskist van de Poolse “hervormingen” van de rechterlijke macht. Ongetwijfeld zal men in Brussel en Luxemburg opgelicht adem halen: de druk op de Unie-instellingen zal allicht verminderen als ook het EHRM klare wijn schenkt. Wijn die de heer Ástráðsson, aan wie we dit arrest toch te danken hebben, ongetwijfeld goed zal smaken.

De Poolse rechtsstaat snakt naar adem. Het arrest Ástráðsson geeft lucht – maar het komt nu natuurlijk op de handhaving aan. Het jaar 2020 mag dan een koortsachtige finale kennen, voor komend jaar kunnen we de borst nat maken.

Over de auteurs

Rick Lawson

Rick Lawson is hoogleraar Europees recht aan de Universiteit Leiden

Reacties

Andere blogs van Rick Lawson
Bijzondere juristen
Zomerreeks Bijzondere juristen #7: Ben Telders – geslappt avant la lettre
Pourquoi payer pour dantzig? De rechtsstaat in Polen – IV
Over naar de VAR? De rechtsstaat in Polen III