Terug naar overzicht

Democratie is geen afhaalchinees


Bijna elf jaar lang, van december 2001 tot september 2012, maakte ik deel uit van de Tweede Kamer waarvan zes jaar als voorzitter. Daarvoor werkte ik onder andere als politiek adviseur van Ad Melkert, de fractievoorzitter van de PvdA – ook in de Kamer. Ik ben getrouwd met een man die meer dan 14 jaar Kamerlid is geweest. Een meer overtuigd voorstandervan de representatieve democratie zult u dan ook niet gauw vinden. Toch ben ik mij in die jaren in Den Haag meer en meer zorgen gaan maken over die democratie. Toen ik de politiek assistent was van Ad Melkert heb ik de opstand van boze burgers van heel dichtbij meegemaakt – soms iets té dichtbij naar mijn zin… De onvrede die Pim Fortuyn bloot legde bleek heel diep en is sindsdien alleen maar groter geworden.

Maurice Adams meent dat hier sprake is van een democratische orde die zich steeds meer organiseert als ‘georganiseerd wantrouwen’,waarbij het niet zo zeer gaat om wat het volk wil maar vooral om wat het niet wil.Toen ik tot Kamervoorzitter was gekozen wildeik iets doen aan dat wantrouwen. Tot leidend thema voor mijn voorzitterschap koos ik daarom artikel 50 van de Grondwet: ‘de Staten Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk’. De TweedeKamer heeft toen haar eigen functioneren onder de loep genomen in het proces ´Parlementaire Zelfreflectie´. Daarbij werden initiatieven ontplooid omdat ´vertegenwoordigen van het gehele Nederlandse volk´ beter inhoud te geven en het vertrouwen in het parlement te vergroten. Zo is de Tweede Kamer vaker in het land gaan vergaderen in plaats van altijd in Den Haag, zijn de Kamerleden toegankelijkere taal gaan gebruiken en is de website van de Kamer verbeterd op een manier dat het voor iedereen duidelijk is waar het Kamerdebat van die dag over gaat. Daarnaast zijn groepen mensen zoals ouderenverenigingen en schoolklassen uitgenodigd om vergaderingen in de Tweede Kamer bij te wonen.

Al die veranderingen hebben de kloof tussen de politiek en het gehele Nederlandse volk niet veel kleiner gemaakt. Integendeel, de democratie hapert nog steeds in haar functie om de stem van de burgers te laten tellen. Meer dan de helft van de Nederlanders vindt dat burgers te weinig invloed hebben op de manier waarop beleid tot stand komt. Zij hebben het gevoel dat de elite bepaalt wat er gebeurt en dat zij daar zelf niets over hebben te zeggen. Bij een groeiende groep burgers is die onvrede zo groot geworden dat zij het vertrouwen in de politiek totaal hebben verloren. Er zijn burgers die het stemhokje gebruiken als uitlaatklep voor hun frustratie – of die helemaal niet meer gaan stemmen.

Deze ontwikkeling baart mij zorg. Daarom ben ik het van harte eens met Maurice Adams als hij zegt dat er iets moet veranderen. De kern van het probleem formuleert hij als volgt: ´[H]oe te bewerkstelligen dat we politieke representatie niet exclusief begrijpen in termen van een tegenstelling tussen representant en (passieve) achterban maar als een wisselwerking waarin gerepresenteerde en representator actief op elkaar betrokken zijn´?

Hoe die wisselwerking te versterken? Het oude Griekenland biedt wellicht inspiratie. In het oude Athene was de agora een ontmoetingsplaats waar het mannelijk deel van de burgerij het politieke leven bediscussieerde. In zijn pamflet Tegen verkiezingen! beschrijft de Vlaamse auteur David van Reybrouck dat de burgers van Athene verplicht waren om politiek actief te zijn. Door een systeem van loting werden willekeurige burgers samengebracht met de opdracht mee te denken over de regering van het land.

In die verplichting ligt volgens mij een deel van de oplossing. Het grootste deel van de Nederlandse bevolking is slim, gemotiveerd en betrokken genoeg om actief aan de slag te gaan met de inrichting van hun buurt, hun stad, hun land. Zij hebben alleen een zetje nodig. Zo’n vreemde gedachte is het toch niet om van de mensen te vragen om zich gedurende een bepaalde periode van hun leven in te zetten, mee te denken en mee te beslissen. Om echter te voorkomen dat we steeds weer uitkomen bij hetzelfde kleine groepje mensen dat zich altijd wel inzet, is loting een voor de hand liggende keuze: een willekeurige groep mensen wordt door loting aangewezen en die groep is dan ook verplicht zich te melden en mee te doen. Als we burgers op deze manier bij de politieke besluitvorming betrekken, dan biedt dat in mijn ogen kans op een echte, wezenlijke versterking en vernieuwing van onze democratie.

Hoe zou dat in zijn werk gaan? Dat begint met de vaststelling van een vaste verkiezingsdatum eens per 4 jaar. Als een kabinet binnen die periode valt, komen er geen nieuwe verkiezingen, maar gaat de zittende Kamer opnieuw aan de slag met een formatie en vormt zo een nieuw kabinet. Dat brengt rust. Aan het begin van die periode van vier jaar wordt door loting een groep burgers bij elkaar gebracht. Wie ingeloot wordt, is verplicht om mee te doen maar ontvangt hiervoor een vergoeding – degene moet immers wel eens verzuimen van werk. Die groep krijgt drie opdrachten:

  1. Vaststellen welke onderwerpen het parlement volgens hen in de komende vier jaar in elk geval moet behandelen;
  2. Kiezen over welke van die onderwerpen zij zelf als groep intensieve bemoeienis willen (en misschien ook het laatste woord);
  3. Motiveren waarom de door hen gekozen oplossing in de praktijk zal werken.

Kortom: het besluitvormingsproces vangt aan met een door burgers opgestelde agenda. Daarmee gaat de Kamer werken en daarbij kan zij uiteraard de burgergroep raadplegen. Er moet sprake zijn van een voortdurende wisselwerking tussen de representatieve democratie (‘de gekozenen’) en de burgergroep (de ‘gelotenen’) om te voorkomen dat de Nederlandse bevolking zich te ver verwijderd voelt van haar vertegenwoordiging. In mijn optiek is het beslissende woord uiteindelijk aan de Kamer als gekozen volksvertegenwoordiging, maar zal het een groot verschil maken dat het debat dat aan de besluitvorming voorafgaat goed en breed is verlopen. Mij lijkt dat het draagvlak onder burgers voor de beslissingen door de Kamer veel groter wordt dan nu.

Ik ben me ervan bewust dat het idee van burgerinspraak een cultuurverandering zal vergen. De Kamerleden zullen opeens nieuwkomers in hun biotoop moeten accepteren – en serieus nemen. Dat is precies het grote gevaar dat dreigt met dit soort initiatieven: de botsing tussen burgerparticipatie en politiek primaat. Dat de uitkomsten van al die mooi georganiseerde bijeenkomsten in het land in Den Haag of bij het gemeentebestuur onderaan de stapel ‘nog te lezen post’ worden geschoven. Er ligt een mooie taak te wachten voor jonge en betrokken academici om goede regels te bedenken voor dit proces.

Laten we echter niet vergeten dat het ook een cultuurverandering vergt onder burgers. In plaats van te klagen aan de zijlijn en hun boosheid te spuien op sociale media, zullen zij zelf uit de luie stoel moeten komen. Op deze manier zou het voor burgers normaal moeten worden om zich gedurende een periode in hun leven in te zetten voor het bestuur van hun wijk, stad of land. Niet alleen denken mensen dan niet meer ‘ze doen maar in Den Haag, die elite daar’, maar ook ervaren burgers zelf dat een land besturen niet gemakkelijk is en soms een kwestie is van onderling compromissen sluiten. Democratie is immers geen afhaalchinees waarbij je mag kiezen wat je goed lust en mag overslaan waar je geen zin in hebt. Democratie vereist een actieve opstelling, waarbij burgers zich niet beperken tot het kiezen van de hun voorgeschotelde opties, maar de menukaart zelf mede vaststellen.

Zo’n systeem van loting zou wat mij betreft overigens niet in de plaats moeten komen van de representatieve democratie. Directe democratie moet het bestaande parlementaire stelsel van representatieve democratie niet vervangen. Ik ben niet voor niets zo lang Kamerlid geweest. Het volk mogen vertegenwoordigen, dat is het mooiste vak van de wereld. Ik zie ‘directe democratie’ dan ook nooit als de enige bestuursvorm. Ik zie het als een aanvulling, een manier om het bestaande systeem te verbeteren. En die verbetering is heel hard nodig. Wellicht is het idee dat die groep gelote burgers de plaats innemen van de huidige Eerste Kamerleden het overwegen waard. Als dit een wijziging van de Grondwet zou vergen en daardoor veel te lang zou gaan duren, zou de Eerste Kamer de rol kunnen krijgen van ‘verbindingsofficier’ tussen de gelote groep en de gekozen Kamerleden door de nieuwkomers wegwijs te maken in het politieke proces en van inhoudelijk advies te dienen. Natuurlijk zijn er meer suggesties voor nieuwe vormen van democratie en inspraak van burgers mogelijk. Ik zou het dan ook mooi vinden als u bij het afwegen van uw stemkeuze bij de Tweede Kamerverkiezingen op 15 maart 2017 ook de standpunten van politieke partijen over deze kwestie zou laten meewegen.

Over de auteurs

Gerdi Verbeet

Gerdi Verbeet is voormalig voorzitter van de Tweede Kamer en is nu onder meer voorzitter van het Nationaal Comité 4 & 5 mei

Reacties

Recente blogs
Volmachten ronselen: nieuwe regels voor een oud probleem
Promovendireeks 2023-2024
Promovendireeks #11: Mensenrechten en het sociale domein? Mogelijke spanningen tussen de Wmo 2015 en het IVESCR
Het vermeende ‘recht’ op het minister-presidentschap: de implicaties van de conventie van 1977