Terug naar overzicht

Artikel 23 grondwet en de opvoeding van schoolbestuurders


Volgens Tweede Kamerlid Lodewijk Asscher (PvdA) moet artikel 23 van de Grondwet op de schop. Terecht komt Asscher op voor kansarme kinderen en kinderen die worstelen met hun seksuele identiteit. Sommige scholen hanteren de praktijk dat ouders worden gevraagd om homoseksualiteit af te wijzen. Deze discriminerende praktijk moet sterk worden afgekeurd. Het is echter de vraag of het daarvoor noodzakelijk is de vrijheid van onderwijs aan banden te leggen.

Eenieder heeft recht op onderwijs. Mits in overeenstemming met de democratische randvoorwaarden, zoals respect voor vrijheid, gelijkheid en solidariteit, hebben mensen de vrijheid om instellingen voor onderwijs op te richten. Ouders hebben onder dezelfde voorwaarde het recht om zich voor hun kinderen te verzekeren van het onderwijs en de opvoeding in overeenstemming met hun godsdienstige, levensbeschouwelijke en opvoedkundige overtuigingen. Deze vrijheid van onderwijs is neergelegd in internationale en Europese mensenrechten, de Grondwet en nationale wetten die de uitoefening van die vrijheid beheersen.

Realisering van grondrechten heeft consequenties voor de inrichting van de samenleving. Dat kan gevoeligheden meebrengen. Grondrechten kunnen immers botsen. Hoe men aankijkt tegen een grondrecht is vaak gekoppeld aan een levensbeschouwelijke visie, waarbij ook de zogenaamde neutraliteit een kleur heeft. Ook leden van minderheden beseffen dat grondrechten niet absoluut zijn en dat zij kunnen worden beperkt in het algemeen belang en vanwege de rechten van anderen. Gewezen kan worden op de beperkingsgronden opgenomen in het tweede lid van art. 9 EVRM: ‘De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.’ Een stevige grondrechtendiscussie hangt nooit in het luchtledige, maar maakt deel uit van maatschappelijke ontwikkelingen. In een pluralistische democratische rechtsstaat behoort in beginsel respect te zijn voor verschillende levensbeschouwelijke en religieuze opvattingen.

Bij grondrechten kan onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de reikwijdte van een grondrechtsnorm en anderzijds de mogelijkheid tot het stellen van beperkingen aan de uitoefening van het grondrecht. In het geval van de reikwijdte is de vraag welke handelingen door een grondrechtsnorm worden beschermd. Bij beperkingen gaat het om de vraag op welke wijze, met welk doel en door wie grenzen kunnen worden gesteld aan de uitoefening van een grondrecht. In het kader van de reikwijdte moet niet te ingewikkeld worden gedaan. Er is in Nederland vrijheid van onderwijs, maar het is evident dat de vrijheid van onderwijs niet mag worden gebruikt als een dekmantel voor racisme, discriminatie van homo’s en het veroorzaken van segregatie tussen bevolkingsgroepen. Dat zou zeker in strijd zijn met de opdracht een veilig klimaat op school te scheppen, en niet alleen daarmee in strijd.

Volgens de psychologie van Abraham Maslow (1908-1970) zijn er zes fundamentele behoeften van de mens en zijn deze hiërarchisch gerangschikt: 1) lichamelijke behoeften, 2) behoefte aan veiligheid, 3) behoefte aan liefde en het gevoel ergens bij te horen, 4) behoefte aan respect, 5) behoefte om te weten en te begrijpen en 6) behoefte aan zelfactualisatie. Het is van betekenis dat de volgende behoefte zich pas kan ontwikkelen als de vorige is gerealiseerd. In onze cultuur wordt aan de eerste zes behoeften wel toegevoegd een zevende behoefte, de behoefte om ons kind te actualiseren. Ouders willen de mogelijkheden van hun kinderen benutten en verder ontwikkelen. Die focus kan nog wel eens doorslaan. Ouders moeten ook durven loslaten als het kind een andere weg kiest. In dat licht is het onwenselijk als ouders uit orthodox-christelijke kring het ‘uit de kast komen’ van hun kind beschouwen als een no-go.

Wanneer een school van de ouders vraagt de identiteit van de school te onderschrijven, dan dient dat bij door de overheid gesubsidieerd onderwijs te gaan om levensbeschouwelijke uitgangspunten die staan in de geest van de beginselen van de democratische rechtstaat, op een podium geschapen door mensenrechten, de Grondwet en nationale wetten. Men zou ook geen racistische, antisemitische of jihadistische verklaringen accepteren. Wanneer een school van ouders eist dat ze een identiteitsverklaring tekenen waarin een homoseksuele levenswijze wordt afgewezen, dan wordt door de school een onveilig klimaat voor homo’s bevorderd. Het discrimineren op grond van onder meer seksuele aard is immers verboden. Zo’n schoolbestuur komt dan in botsing met de basiswaarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Als een school meent dat het huwelijk is voorbehouden aan een man en een vrouw dan is dat standpunt in strijd met de wet. Het standpunt dat seks alleen mag plaatsvinden binnen een huwelijk tussen een man en een vrouw is te rigide. Want het gaat niet om het boterbriefje, het gaat om liefde en trouw. Op orthodox-christelijke scholen zou men inspiratie kunnen halen uit bijgaande bijbeltekst: ‘Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus’ (Galaten 3:28).

Voor de noodzakelijke aanpak van segregatie, racisme en discriminatie is het niet nodig om art. 23 van de Grondwet op de schop te nemen. Eventuele onregelmatigheden kunnen beter direct worden aangepakt, via een formele wet en gekoppeld aan handhaving van burgerschapsvorming die voldoet aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De door Maslow onderstreepte behoefte aan veiligheid vraagt om snel handelen. Ten slotte moet worden opgemerkt dat de oorzaak van segregatie en discriminatie niet alleen maar ligt bij schoolbesturen. Het kan ook het gevolg zijn van slordige inburgering, sociale uitsluiting, regionale diversiteit, eenzijdige planning van wijken en te grote sociaaleconomische verschillen. Het is in ieder geval onverstandig om alle problemen in de samenleving op het bordje van de scholen te deponeren. Die scholen hebben het al druk genoeg. De meeste bijzondere scholen vragen geen verklaringen van ouders en discrimineren niet. Dat weet Lodewijk Asscher ook. Het meest effectief lijkt dat de onderwijsinspectie gericht bij een beperkt aantal scholen op bezoek gaat en bestuur en directie duidelijk maakt waar de grenzen liggen. Dat er wordt gecontroleerd of de tekst van een identiteitsverklaring wel of niet aanpassing behoeft. Ook de burgemeester kan hier eventueel bij worden betrokken. Soms moeten zelfs bestuurders van scholen nog wat worden opgevoed als het gaat om de rechten van de mens.

Over de auteurs

Jan Willem Sap

Jan Willem Sap is hoogleraar Europees recht aan de Open Universiteit en universitair hoofddocent Europees recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam

Reacties

Recente blogs
Volmachten ronselen: nieuwe regels voor een oud probleem
Promovendireeks 2023-2024
Promovendireeks #11: Mensenrechten en het sociale domein? Mogelijke spanningen tussen de Wmo 2015 en het IVESCR
Het vermeende ‘recht’ op het minister-presidentschap: de implicaties van de conventie van 1977